Aantekeningen bij de geschiedenis

 

van het geslacht

 

« Van de Weijer »

 

uit Sint-Huibrechts-Lille.

 

Opmerking:

Alle typefouten en oud-nederlands zijn geen fouten, deze tekst is rechtstreeks overgenomen uit het gelijknamige boekje. Het boekje is gedrukt door de Limburgse drukkerij Hasselt, het is een overdruk uit Het oude land van Loon (1963), Ir M. van de Weijer. (c)2002 Bart@vandeWeijer.nl

 

I. Enkele algmeene gegevens over de familienaam. 3

a) Het ontstaan van de naam « van de Weijer ». 3

b) Landstreken waar deze naam voorkwam. 4

II. Den Wijer-erfve te Sint-Huibrechts-Lille. 4

a) De bewoners van het goed in de 17e eeuw. 5

b) Het Weijer-erfgoed omstreeks 1650. 7

c) Verkaveling 1700 door erfdelingen in familie « op de Wijer ». 8

d) Geleidelijke overgang in vreemde handen na 1700. 9

e) enkele cadastrale gegevens  « de Wijer akker » omstreeks1830. 10

III. De teutenhandel in de familie « van de Weijer ». 12

a) Sint-Huibrechts-Lille, een teutencentrum. 12

b) De « van de Weijer’s » als Teuten. 14


I. Enkele algmeene gegevens over de familienaam.

 

a) Het ontstaan van de naam « van de Weijer ».

 

In de Middelnederlandse taal is een weijer of een wiër een stilstaand water van beperkte afmetingen: een soort visvijfer (vivarium) of drenkplaats voor vee (1).

Een weijer moet men volgens P.N. Panken niet verwarren met een ven. Hij schrijft er in zijn bekende Beschrijving van Bergeyk het volgende over (2):

In de heiden van Bergeyk zijn hier en daar kleine meeren, die men daar wijers noemt; zij zijn regelmatiger van vorm dan de zogenaamde vennen, die men in Meijerij aantreft, en ook nog door een kleinen wal omringd.

 

Veel dergelijke weijers kwamen voor in de landstreek waarvan de Kempen het centrum vormen. Een uitzonderlijk groot aantal wordt in 1769 in Bocholt vermeld (3) :

Commandeurs wijers, den ronden wijer, vrouwendoncq wijer, stijnen wijer, bosch wijer, paters wijer, looser wijer, renckens wijer, quest wijer, kockus wijer, eeken wijer, hulsbosch wijer, leunen wijer, hegwijerken, mousputten wijer, den drooghen wijer, lanckwijer.

 

In de streken waar weijers te vinden waren, was het niet ongewoon dat personen die in de onmiddellijke nabijhedi ervan gevestidgd waren, met namen als op de wijer, aen de wijer, van de weijer en dergelijke werden aangeduid. Ook gronden, hofsteden en burchten hebben hun naam aan weijers ontleend.

 

Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken:

In Neerpelt staat nog de zeer oude Weierhoeve die volgens A. Claassen haar naam ontleennt aan de hectaren grote vijver die daar krot bij lag (4). Bovendien vonden wij een vermelding in 1714 van dry stucken lants onder Neerpelt gelegen, allen dry genaempt op den weyr (5). De familiemaan op den weijer wordt reeds in 1672 in Neerpelt geregistreerd (6).

Te Heerlerheide in het voormalig land van Valkenburg staat nog een gedeelte van het slot Ter Weijer. Deze burcht was aan alle zijden omgeven door vijvers waaraan zij haar naam ontleende. Het slot werd bewoond door de ridderfamilie van de Weijer. Reeds in 1208 wordt een Bonifacius van de Weijer of Vivario vermeld (7). Of het kasteel de Wijere in de heerlijkheid Weijer (Belg. Limburg) genoemd is naar een bepaalde weijer is ons niet bekend. Wel noemden de heren van deze heerlijkheid zich van de Weijer of Vivario, hetgeen weer duidelijk in die richting wijst. Reeds in 1330 worden zij onder deze naam vermeld (8).

Ongetwijfeld bestaat er talrijke gelijkaardige gevallen.

 

Ook de burgerfamilie van de Weijer uit Sint-Huibrechts-Lille, waarvan wij de oorsprong in dit artikel aan een nadere studie ontderwerpen, ontleent haar naam aan een weijer. In de schepenregisters van het land van Grevenbroek vinden wij reeds in 1576 de vermelding van Gerijt aen den wijer al(ia)s sondsmans (9). Later, bij een erfdeling in 1696, is psrake van een cavel neffens de wijer (10), terwijl het betreffende erfgoed elders wordt aangeduid als den wijer erffve (11), of wijersgoet (12). Van dit goed maakten o.a. deel uit de hoofstede van de wijer (13), den wijer bempt (14) en den wijer ackerlandt (15).


b) Landstreken waar deze naam voorkwam.

 

Het zal uit het voorgaande duidelijke zijn dat de familienaam van de Weijer op vele verschillende plaatsen en onafhankelijk van elkaar is kunnen ontstaan. De landstreek waar dit vooral het geval schijnt geweest te zijn omvat de 17-eeuwse Brabantse en Luikse Kempen, de Meierij van ’s Hertogenbosch en het land van Valkenburg.

 

In dit verband laten wij een – waarschijnlijk onvolledige – lijst van plaatsen volgen waar in de 16e, 17e of 18e eeuw een of meerdere families van de Weijer, op de Wijer en dergelijk, worden aangetroffen:

’s Hertogenbosch, Boxtel, Gemert, Bakel-Milheze, Oploo, Lieshout, Bergeyk, Riethoven, budel Hamont, Achel, Sint-Huibrechts-Lille, Neerpelt, Overpelt, Lommel, Geel, Diest, Bautersem (16), Hoogstraten, Maastricht, Houtehem, Bingelrade, Aken.

 

Tot ongeveer 1700 blijft de naam voorbehouden aan degenen die inderdaad bij de betreffende Weijer wonen. Vertrekken zij om een of andere reden dan verandert meestal tegelijk hun naam, terwijl de nieuwe bewoners deze vrije snel overnemen

Eerst na 1700 zien we de vertrekkenden meestal de naam van de Weijer behouden. Familietakken, die ver buiten de bovengenoemde landstreken worden aangetroffen, zijn dan ook meestal eerst na 1700 gesticht door ondernemende lieden, die uit hun geboortestreek wegtrokken en zich in den vreemde gingen vestigen. Zo vinden we in Holland in de 18e eeuw families van de Weijer in Putten en Oosterwolde in e provincie Gelderland, weke zijn gesticht vanuit Sint-Huibrechts-Lille (17). Bovendien in Utrecht een tak die stamt uit Budel (19), en in Haarlem een familie uit Geel (18). Voorts zijn er aanwijzingen dat in Hagen in Westfalen afstammelingen kunnen wonen uit Achel (20), en dat mogleijk te Arnavile in Lorreinen een tak is gesticht vanuit Hamont (21).

 

Het feit dat veel Kempische van de Wijer’s in de 17de en de 18de eeuw de typische teutenhandel beoefenden en verre landstreken bereisden, heeft de latere verspreiding van de familienaam in niet geringe mate bevorderd (22).

 

II. Den Wijer-erfve te Sint-Huibrechts-Lille

 

In het dorp SHL bevonden zich oudtijds een weijer waaraan een tamelijk uitgestrekt erfgoed en een later wijdvertakte familie haar naam ontleende. Vanaf het einde der 16e eeuw vonden we dienaangaande vermeldingen in de schepenacten van het land van Grevenbroek. Bij voortgezette onderzoekingen zullen wellicht nog oudere gegevens over dit weijer-goed en haar bewoners aan het licht kunnen komen (23).


a) De bewoners van het goed in de 17e eeuw.

 

Aan het einde van de 16e eeuw woonde in SHL Gerhardt Sondsmans al(ia)s aen (den) Wijer met dierycxken sijner huysvrauwen (24). Deze Gerhardt moet omstreeks 1550 zijn geboren. Omdat hij behlave de aanduiding aen den wijer nog de naam Sondmans voerde vermoeden wij dat zijn vrouw Dierycxken op het weijer-goed is geboren, en dat Gerhardt er zich door zijn buwelijk heeft gevestigd. Hetzelfde zien we namelijk bij de beide volgende generaties als Willem Voetz, alias aen de wijer en Henrick Ivens, alias op de wijer op het erfgoed ingetrouwd blijken te zijn. Gerhardt en Dierycxken zijn waarschijnlijk al voor 1602, doch in ieder geval voor 1604 beiden overleden (25).

 

In de acte van 1602 worden met name genoemd: Jonathas, Ansa ende margryet kynders van Gerardt aen (den) Wijer anders Sommans.

 

Van deze dire kinderen is Jonathas reeds voor 31.3.1604 overleden (25).

 

Margryet huwt voor 12.1.1616 met Mauritius Moorrssen (26) en wordt van dan af aan margries Moorssen genoemd. Maurits Moorssen is voor 8.2.1640 overleden (27). In 1641 blijkt margriet te wonen op t Saen tot lill (28), dus niet ver van het ouderlijk erfgoed aan de wijer (29). Maurits en margriet wreden de stamouders van het geslacht Moorssen uit Hamont (30).

 

Anna huwt voor 21.11.1612 met willemen op ten Wijer (31) die ook wel wordt vermeld als Wilm van (de) wijer ander voetz (32).

 

Het erfgoed van Gerardt aen den Wijer wordt door zijn kinderen niet verdeeld, doch gaat in zijn geheel over op Willem aen den Wijer:

Op 12 en 27 januari 1616 hebben Mauritius Moorssen ende Margareta syne huysvr gegicht ende gegicht ende geguit Willemen aen den Wijer in haer actie portie recht ende kintsgedeelt als hadden uit goet te Gerardt ende theodorica aen (den) wyer te wetene de helfft derselve goeden daeraff dandere helfft hem Willemen toebehoort (26).

 

De waarde van het goed moet we schatten op 1300 gulden omdat Maurits Moorssen volgens het contract van uutcope zijn helft heeft verkocht voor de somme van sessehondert ende vijfftich guldens eens.

 

Tussen 6.2.1619 en 23.7.1620 zijn Willem en Anna aen den Wijer biden op betrekkelijke jeugidge leeftijd overleden (33). Misschien werden zij het slachtoffer van een der veelvuldige epidemiën die deze streken in de 17e eeuw hebben geteisterd, en die meestal samen vielen met het odortrekken van plunderende en brandstichtende soldatenbenden (34).

 

Zes onmondige kinderen bleven op het wijergoed achter, die in de schepenacten met name worden vermeld: Dieryck, Gerardt, Jan, Huub, Anna en Heylken (35). Op 1 september 1621 worden huys hoff met alle der erfflich(eden) geleghen tot Lill op naam der kinderen overgeschreven (36). Tussen 1620 en 1637 treden de mombers van de onmondige kinderen – onder wie hun oom Maurits Moorssen – in hun naam handelend op (37). Tegen 1635 blijken de kinderen volwassen te worden en zelf hun zaken te regelen. Hun verdere lotgevallen kunnen we in grove trekken uit de schepenacten en de parochieboeken reconstrueren:

 

Dieryck Willemsen aen de Wijer was de oudste zoon (11). Hij is geboren omstreeks 1610. In de jaren 1641 en 1642 heeft hij van zijn broers Gerard en Jan Willemsen geldbedragen opgenomen ter somme van thienhondert twee en vijfftigh guldens seventhien stuijfers ende eenen halven (11). In 1647 doet hij voor dit bedrag afstand van syn kindtsgedeylte ende filiele portie… uyt die huijsinge mit erffdom genaempt den Wijer erffve (11).

Omstreeks 1645 is Dieryck gehuwd met Marie Joost Gubbels (38), een van de naaste geburen van het wijer-goed (15). Dieryck neemt zijn intrek op het erfgoed van zijn vrouw (39) en blijft dus dicht bij de wijer wonen. Op 29 maart 1671, overlijdt hij te Sint-Huibrechts-Lille (40).

 

Gerardt Willemsen aen den Wijer trouwt omstreeks 1645 met Lijsken Wauter van de Laer, eveneens uit Lille (41). Hij is op 29.2.1648 partij in de Deylinge tusschen die Erfgenaemen Willem aen de Wijert zr (42). Enkele dagen laater verkoopt hij zijn kindsdeel uit den Wijer erffve aan zijn broer Jan voor de somme van achtien hondert guldens loopens gelt (43).

We nemen aan dat Gerardt zich heeft gevestigd op het goed van zijn schoonvader Wauter van de Laer te Lille, dat hij op 28.8.1647 na diens dood releveert (41). Vanaf 1648 wordt hij meestal als Gerardt Willemsen in de schepenacten vermeld.

 

Het laatste spoor dat we van hem vonden is een acte uit 1662 waarin hij zijn zwager Henryck op den Wijer quiteert van diens aandeel in bepaalde gemeenschappelijke lasten (44). Zijn overlijden is in de registers van Sint-Huibrechts-Lille niet te vinden.

 

Jan Willemsen aen den Wijer heeft na 1648 door erfdeling en aankoop het grootste deel van het wijer-goed in zijn bezit gekregen (45). Zijn huwelijk met marie op de Compen (46) moet omstreeks 1645-1650 zijn gesloten. Na 1650 moemnt ment hem meestal Jan op de Wijer; in zijn latere levensjaren ook wel Jan op de Weijer den ouden (28) ter onderscheiding van twee jongere naamgenoten. In 1668 wordt hij  vermeld als borgemeester van lill (47).bij zin dood op 9.9.1680 (40) laat hij zijn vrouw en vier zoons achter: Willem, Gerardt, Hubert en Lenart op de Wijer. Geruime tijd later, op 24.4.1693, volgt marie op de compen hem in het graf, subito, sine sacr(amen) tis mortua et extincta est zlas pastoor Op de Hoeff erbij vermeldt (40). Zijn zoons Lenart en Gerardt zijn inmiddels ook rees overleden (48).

 

Heylken Willemsen aen de Wijer moet de jongste uit het gezin zijn geweest. Wij schatten dat zij omstreeks 1618 geboren is, en rond 1647 huwde met Henryck Ivens, die geboortig was van Meeuwen (49). In 1648 is Henryck krachtens zijn huwelijk partij in de erfdeling van Willem aen de Wijer (42). Bovendien had hij enige dagen tevoren zijn rechten doen gelden bij de overdracht van het kindsdeel van Dieryck aan zijn broers Gerard en Jand Willemsen (50). Hij vestigt zich op het weijer-goed en wordt vanaf 1651 in de schepenacten vermeldt als Henryck op den Wijer (14).

Jan en Heyn op de Wijer, die vanaf 1648 samen het erfgoed bezitten, wordne in de rekeningen van de H. Geest van Sint-Huibrechts-Lille steeds tesamen vermeld voor een bedrag van 4 gulden per jaar in de ordinaris ontfanck (51).


Overigens treffen we hendrik op de Wijer aan als deken van die oude schutterije van Sint-Hubert-Lille in 1655 (52), als Heilig Geest-meester voor het jaar 1662 en als kerkmeester voor 1683 (51). Op 12.9.1693 overleed hij te Sint-Huibrechts-Lille; senio confectus geeft de pastoor als doodsoorzaak op (40). Twee zoons laat Hendrik na: Jan en Dirick op de Wijer. De derde, Willem, was reeds in 1682 overleden (40).

Heyl op de wijer hertrouwt na ruim een jaar met Willem Roemans en draagt alle die ergoederen over aan haere kinderen oft die geene eenich recht daeraf pretenderen (53).

Ook haar tweede man schijnt zijn ruimschoots te hebben overleefd, en haar laatste levensjaren slijt ze bij haar kleindochter Marie op de Wijer in Achel. Aan deze en haar man Thijs Baeten schenkt zij in 1715, op bijna honderdjarige leeftijd, tweeonderd gulden voortscoemende uit een meerder capitaal van 1500 gl … en dat uit consideratie van de trouwe diensten als aen haer hebben bewesen en noch belooven te doen (54). Kort daarop moet Heyl op de Wijer zijn overleden; in het overlijdensregister van Achel dat op 24.6.1716 aanvangt wordt haar naam tenminste niet meer vermeld.

 

Huub en Anna Willemsen aen de Wijer worden in de erfdelig van 1648 niet genoemd. Hieruit moet we afleiden dat ze ofwel zijn overleden voor die tijd, ofwel hun dindsdeel hebben verkocht zoals Dirick en Gerard dat deden. Hoewel wij geen overdrachtsacte konden ontdekken zijn wij geneigd het laatste aan te nemen. Wij vinden immers dat een Huub willemsen voor 1646 is gehuwd met Jehen Nelis Joerkens uit Hamont, en in 1658 nog wordt vermeld (55).

Een zekere Anna op de Wijer uit Sint-Huibrechts-Lille is gehuwd geweest met de Teut Joost Knaepkens die in 1679 overleed (56). Zij blijkt verwant te zijn aan hyn op de wijer die de eedt van mombarie aflegt voor hun twee onmondige kinderen (56).

Op 27.2.1694 overleed de Sint-Huibrechts-Lille Anna op den Wijer ex febribus malignis (40).

 

b) Het Weijer-erfgoed omstreeks 1650.

 

Rond 1650 vinden we een aantal vermeldingen die ons enige indruk verschaffen omtrent aard en ligging van het weijer-erfgoed.

 

In de reeds eerder aangehaalde overdrachtsacte van Dyerck Willems’ kindsdeel omschrijft notaris Adriaen Cuypers uit Beverlo het goed in 1647 als die huysinge mit erffdom genaempt den Wijer erffve onder den Dorpe van Lil ende elders gelegen (11).

 

Bij de Deylinge tusschen die Erfgenaemen willem aen de Wijert zr die op 29.2.1648 plaats heeft tussen Jan en Gerard Willems, en Henryck Ivens als man van Heylken Willems, blijkt een kavel in de hoeff gelegen te zijn langhs die ackerstraet. Een kavel int huysvelt ligt vooraen langhs die dorpstraet. Van de kavels in den bempt en in den dorpdriesse worden slechts de aangrenzende eigenaren vermeld (42).

Als op 4 maart 1648 ook Gerard Willems zijn kindsdeel uit het wijer-goed overdraagt aan Jan Willems, omschrijft notaris Cuypers dit als gelegen onder den Dorp van Lill gnpt den Wijer erve, te weeten uuijt huijs, hof, landt, weyde mit allen sijn appendentien (43).


In 1652 is in de schepenregisters sprake van de Wijer-bempt (14) en in 1658 van den Wijer acherlandt (15).

 

Pastoor Jacop Verlinden tenslotte vermeldt omstreeks 1650 in zijn boekhouding van de renten van de H. Geest: het wijer erve soo hofstede als saylanden ende wijer (51).

 

Uit de verschillende gegevns blijkt dus dat de wijer erve omstreeks 1650 omvatte: een hoftede met hof en een wijer, weide- en akkerlanden. Het was gleegen in het dorp sint-Huibrechts-Lille langs de doropstraat en langs de akkerstraat. Een gedeelte lag buiten het dorp.

De toenmalige waarde van het goed kunnen we bepalen op ongeveer vijfduizend gulden loopens geldt (57).

 

c) Verkaveling 1700 door erfdelingen in familie « op de Wijer »

 

Na de dood van jan op de wijer en zijn zwager hendrick op de Wijer wordt het erfgoed op het eind van de 17e eeuw onder beider ergenamen verdeeld.

 

Rechthebbende op de goederen van Hendrick en heyl op de wijer zijn in 1695 dirick en jan Hendricx op de wijer en marie Geenkens als weduwe van Willem Hendricx op de Wijer. De goederen worden omchreven als huys, hoff, lant ende groese tot lill gelegen (58).  Bij de deling krijgt Dirick o.a. het huys met het aengelaech den dorpsdriesz (59).

Kort daarop, in 1696, wordt ook het goed van jan op de Wijer en Marie op de Compen verdeeld. Hier zijn de erfgenamen Willem ende Hubert op den Wijer ende die onmondighe kinderen van Gerit op den Wijer zr verweckt aen marie Poelmans (10). Omtrent het ouderlijk huis wordt het volgende bepaald: Vermits Willem die oudste soon heeft het huys ende hoff voor sijn voordeel, ende daer hij heeft een cavel voor t huys, soo dat die twee andere cavelen blijven aen hubert ende de kindr, soo is die cavel neffens de wijer gevallen aen die onmondige kinderen, ende die andere cavel neffens heyn op de Wijer hoff oft huys is gevallen aen hubert op de Wijer.

 

Evenals in 1648 is in beide bovengenoemde erdelingen onder meer sprake van kavels in die hoeve en in de dorpdriesz, terwijl o.a. de schansbeempt wordt genoemd.

 

We constateren dus dat het wijer-erfgoed dat Gerardt aen den Wijer in 1600 als een geheel bezat, een eeuw later door zijn achterkleinkinderen in zes delen is gesplitst. Alle bezitters dragen dan nog de familinaam op de Wijer.


d) Geleidelijke overgang in vreemde handen na 1700.

 

Na 1700 geraken de verkavelde goederen van de Wijer-ervegeleidelijk uit handen van de familie op de wijer. Dit gescheitd zowel door verkoop aan derden als door erfdelingen waarbij dochters zijn betrokken.

 

Nadat op 3.12.1711 Jan van den Wijer, zoon van Hendrick op de Wijer, plotseling is gestorven (40), verheft Thijs Baeten als man van Marie van den Weijer de goederen waarop zijn vrouw als eing kind uit het eerste huwelijk recht heefty (60). Op 28.7.1712 worden ze met brandender kersse verkocht (61).

 

Dirick op den Weijer, de tweede zoon van hendrick, is met zijn teutenhandel in schulden geraakt (62). Teneinde deze te kunnen voldoen verkoopt zijn zoon Willem van de Weijer op 12.2.1716, eveneens met brandende kerssen, een grootaantal stucken van Erven alle onder Lill gelegen en voortscoemen so van Heyn als Dirick op de Weijer. Het kindsdeel dat Dirick in 1695 verwierf, wordt hierbij voor 710 gulden verkocht aan Joris Guders (63).

 

De goederen van Dieryck Willemsen aen de Wijer die deze in 1658 bezat en welke ook bij de wijer waren gelegen, worden door zijn kleindochter Marie op de Wijer en haar man Corstiaen Croenen in 1721 in gedeelten verkocht (64). Het Huys, hoff alhier aen de wijer gelegen wordt door Matthijs Poelmans gekocht voor 920 gld. De totale verkoop brengt 1855 gld. op.

 

Uit de goederen van Jan willemsen aen de Wijer, verkopen zijn kleindochters Eel en Marie van de wijer in 1731 dry Parceelen Erve ofte Landt op de hooftstede van de Wijer gelegen aan Jacobus Cuypers voor 90 gld. (13).

 

Op 30.7.1743 wordt tenslotte een deylinge gemaeckt van wijersgoet tussen Hubert Rynders, echtgenoot van marie van de Wijer, een andere kleindochter van Jan Willems, en haar kind uit het eerste huwelijk (12).

 

Het gevolg van al deze verkavelingen en verkopen is dat we na 1800 de familienaam van de Weijer in enig verband met het oorspronkelijke veijergoed niet meer terugvinden.


e) enkele cadastrale gegevens  « de Wijer akker » omstreeks1830

 

Op het Kadastrale parcellaire plan der gemeente Sint-Huibrechts-Lille, gedateerd 2 mei 1826, en in de Oorspronkelijke aenwijzende tafel der grondeigenaren van 28 maart 1844, is een gedeelte van het oude wijererfgoed met de daarop gelegen wijer terug te vinden (65). Op de kaart worden de percelen 635 tot en met 644 van Sectie B tesamen aangegeven als de weijer-akker. Het perceel 644 is aangegeven als peol en is zonder twijfel de oorspronkelijke wijer. Op de kadastrale kaart is te zien dat deze peol werd gevoed door de torbeek vanuit het kraneveen.

 

Plaatje kadaster.

 

 

De Weijer-akker ligt langs de Zaanderstraat tussen de Dorpstraat en het Smeelstraatje, en wordt doorsnede door de Zaenerpad dat de Zaanderstraat verbindt met de Kompestraat. Uit de erdeling van 1648 is op te maken dat het oorspronkelijke wijer-erfgoed aanzienlijk meer omvatte dan de weijer-akker van 1826. het strekte zich toen namelijk uit langhs die ackerstraet en langhs die dorpstraet, zodat het aan weerszijden van de Zaanderstraat moet hebben gelegen (42), en omvatte bovnedien gronden buiten het dorp (11).


De percelen die in 1826 deel uitmaken van de weijer-akker omvatten:

Een huis (nr.636), twee tuinen (nr. 637 en 642), twee schaepsweiden (nr. 635 en 643), een weide (nr. 641), twee percelen bouwland (nr. 638 en 640), een perceel bosch (nr. 639), een poel (nr. 644).

 

Uit de aenwijzende tafel van 1844 blijkt dat de wijer-akker eens uitsekend geklasseerd goed was; het bouwland is geklasseerd in de eerste, tweede en derde klasse, terwijl het huis, de tuinen, het bosch en de weiden in de eerste klasse zijn ingedeeld.

 

De betrokken klassen worden in de Tabel van Klassivicatie der grondeigendommen van 25 maart 1843 als volgt omschreven (65).

 

Huizen (onderverdeeld in tien klassen).

De eerste klassen bestaet uit een goed en schoon renteniershuis, uit stenen en arduinsteenen zamengesteld en met pannen gedekt, hebbende beneden vier goede kamers, eene keuken, eene waschplaets en kabinet en vier bovenkamers van verschillende grootte; met in steenen gebouwde landbouwersgetimmerten.

 

Tuinen (onderverdeeld in twee klassen).

De eerste klasse is zeer voordelig op grond van de eerste klasse bouland in de kom van het Dorp gelegen, met eenige vruchtdraegende boomen beplant, goed omhegd en waer in de groentens met zorgvuldigeheid geteelt worden.

 

Schaepsweiden (niet onderverdeeld in klassen).

De schaepsweiden zijn langs wegen gelegene gronden, weke alleenelijk een weinig fijn gras opleveren, tetwelk door de schaepen afgeweidt wordt.

 

Weiden en hooilanden (onderverdeeld in drie klassen).

De eerste klasse is op eenen vorgtigen zandgrond gelegen, niet kunnende bewaterd worden, waerom men genoodzaekt is dezelve te bemesten; zij brengt een goed maer niet menigvuldig gras op. Het nagras wordt geschat op een der eerste maeying.

 

Bouwlanden (onderverdeeld in vier klassen).

De eerste klasse is niet verre van het Drop op eenen goeden vrugtbaren zandgrond gelegen, gemakkelijk te bebouwen, en hebbende eene diepte van vijftien a achttien centimeters, op ondergrond van zand rustende. Deze landen worden twee mael s’jaars bemest. Men bebouwd dezelve met boekweit, rogge en wilde haver en zij braeken alle vijf jaren.

De tweede klasse bestaet uit eenen grijzen zandgrond, een weinig afgelegen, te ligt en te droog zijnde, hebbende een groeiaerde van twaelf centimeters, op eenen laegen ondergrond van zand met steenen vermengd rustende. Deze moeten insgeijks alle jaeren twee mael bemest worden en worden bebouwd met boekweit, rogge, spurrie en aerdappels. Men is gewoon deze landerijen om het vierde jaer twee a drie jaren te laten braek liggen.

De derde klasse bevat nog ligteren grond dan die der voorgaende klasse, hebbende eene groeiaerde van acht centimeters, rustende op gelijken ondergrond. Deze wordt bebouwd met rogge, spurrie en wilde haver, en alle vier jaren laet men ze ook vier jaeren braeken.


Bosschen (onderverdeeld in drie kassen).

De eerste klasse is rondom de bouwlanden van de tweede klasse gelegen en dus van dezelve natuer; zij is beplant met eiken en berkestruiken, welke alle zes a zeven jaren kunnen gekapt worden.

 

Poelen.

De poelen zijn geschat, ingevolge de resulutie van 27 8-ber 1827, No 60 bis, als de gronden, waeraen zij paelen of waerop zij gelegen zijn.

 

Onder de eigenaars van de diverse perceelen van <<de wijer-akker>> komt in de aenwijzende tafel der grondeigenaren van 1844 de naam van de Weijer niet meer voor.

 

 

III. De teutenhandel in de familie « van de Weijer »

 

a) Sint-Huibrechts-Lille, een teutencentrum.

 

Over de Kempische teugenhandel is reeds het een en ander gepubliceerd (66). Dr. M. bussels geeft van deze typische bedrijvigheid een kernachtige definitie:

 

Wie min of meer aan de Teten, en deze hun streek vreemd is, weze er aan herinnerd dat de Teuten kempusche handelaars waren, die in de lente naar de vreemde, vooal Holland, Duitsland en Lorreinen trokken om er een winkel te houden en er als stoffenverkopers, reizende ketellappers, wandelende veeartsen, handelaars in zaad, biggen, kaasstremsel en zelfs vrouwenhaar hun kost te verdienen en ieder jaar omstreeks St.-Niklaasdag de winter bij hun vrouw en kinderen kwamen doorbrengen.

 

De Teuten waren ingedeeld in compagniën bestaande uit meesters en knechten en door het bereizen van wel afgebakende gebieden vermeden zij angstvallig iedere onderlinge concurrentie (66). Sint-Huibrechts-Lille is van ouds een centrum van deze teugenhandel geweest, hetgeen niet alleen door de overlevering, maar ook door geschiedkundige documenten wordt bevestigd:

In de schepenregisters vinden we een groot aantal vermeldingen die slaan op de Teutenhandel van de inwoners van het land van Grevenbroek. Dr. M. Bussels heeft de voornaamste ervan weergegeven in zijn bovenaangehaalde, grondig gedocumenteerde studie.

 

In de statuten van die oude schutterije van Sint-Huibrechts-Lille, die op 1.8.1655 opnieuw werden vastgelegd, wordt de verplichting gestipuleerd om op Maria Hemelvaart met vaendelen ende trommels naar de Mis te gan en daarna ter generaeler processien … soo wel genige buyten als binnens lants gehoorende onder voors schutterije ofte eenen anderen te stellen in sijn plaats op verbeuren van ses stuvers (52).


In het oudste parochiaal overlijdensregister worden in de periode van 1673 tot en met 1727 tijdens het pastoraat van Theodorus op de Hoeff, petrus Wuytens en Gijsbetus Michiels, niet minder dan 19 overlijdensgevallen in den vreemde vermeld, met aanduidingen als: obiit in territorio alieno, in Hollandia mortus, obijt in Clivia, obijt in reditu ex Hollandia, obijt in brabantia, prope neomagum submersi sunt, mortui sunt in patria coloniensi, obijt in Germania, obijt in patria Gelderensi, etc.

Ook in de latere overlijndensregisters staan sterfgevallen in het buitenland opgetekend. H. van de Weerd heeft er in zijn Geschiedenis der parochie en gemeente Sint-Huibrechts-Lille (52) enkele aangehaald. Zijn opgave loopt tot 1795.

 

Nog in 1843, als de grootste bloei van de teutenhandel reeds voorbij is, vinden we over de takken van niverheid der inwoners van Sint-Huibrechts-Lille opgetekend (67):

Den landbouw is hier van zeer weinig belang en niet den voornaamsten tak van niverheid,; het zijn allen zeer kleine pagters, die van den zelve bestaen; de overige inwoners der gemeente beschouwen dit als noodzakelijk voor hun eigen gebruik maer hun bestaen is den koophandel in Noord Holland, waer zij alle soorten van waren naer toe brengen en aldaer zelfs verkoopen; deze noemt men Teuten.

 

Volgens dezelfde bron kende men in Sint-Huibrechts-Lille zelfs een bepaald type huis waarin de Teuten woonden: een schoon en hecht in brieksteenen wel doortimmerd huis, voordelig gelegen; hebbende zes beneden en vier bovenkamers, dienende tot wooning van eenen landbouwer, die gelijktijdig koopman is.

 

In 1872 word Sint-Huibrechts-Lille door Ch. Creemers genoemd in de rij van Kempische plaatsen waar op dat moment nog teutenhandel werd beoefend. Deze bestond volgens hem hoofzakelijk in de het verhandelen van wollen, linnen en katoenen ellenwaren en manufacturen, in het leveren van klaverzaad, beddegoed met toebehoor en andere koopwaar (66).

 

In 1958 mochten wij een onderhoud hebben met de toen 79 jarige Jan Klok uit Sint-Huibrechts-Lille, die zich de laatste teut noemde, en rentenierde in Neerpelt. Hij vertelde dat de Teuten uit zijn dorp vrijwel uitsluitend stoffen en klaverzaad verhandelden, terwijl er ook dirensnijders bij waren. De stoffen werden betrokken van Vlaamse textielfabrikanten.

 

De meeste hem bekende teuten bereisden streken van Zuid-Holland. Klok noemde de volgende teutencompagniën:

Fam. Kerkhofs uit Sint-Huibrechts-Lille in Bodegraven; fam. Klik uit Sint-Huibrechts-Lille in Klaaswaal en Hekelingen; fam. Klik en Winters uit Sint-Huibrechts-Lille in Uithoorn; Gebr. Dries uit Sint-Huibrechts-Lille in Sappemeer (Groningen); fam. Ballinx uit Hamont in Schoonhoven; fam. Spaesen uit Hamont in Gouda.

 

Jan Klok had nog in zijn bezit een koopacte uit ± 1750, waarin Teut Klok een winkelhuis te Klaaswaal koopt. Dit winkelhuis heeft zijn voorvaderen en hem zelf tot winkelcentrum gediend, tot hij er in 1937 mee stopte. De Teuten woonden in hun winkelhuis annex woonhuis waar zij meestal door een huishoudster werden onderhouden. Vanuit de winkel ging zij met den pak d.w.z. zij trokken met een grote zak, vol met stoffen, die met twee draagriemen over de schouder waren vastgemaakt, de boerderijen langs om lakens en wollen stoffen uit Vlaanderen aan de man te brengen. Later deed met dit per paard met voiture, en nog later bracht Jan Klok zijn goederen met de auto rond.

 

Omstreek St.-Nikolaas zorden de Teuten weer thuis te zijn in Sint-Huibrechts-Lille, waar zij bleven tot aan hun nieuwe vertrok rond half februari. Zij brachten deze tijd door in rust en vrolijkheid. Hoogtepunt was het gezamenlijke teutenfeest tussen Driekoningen en eind januari. Twee opeenvolgende dagen werd dan feest gevierd. De eerste dag begon met een H. Mis voorde buitengangers, de tweede met een Mis voor de afgestorvenen (Teuten). Het feest, dat Teutengelag werd genoemd, werd gehouden in de oude herberg de Drijkoningen tegenover de Kerk (68). Er waren uitsluitend Teuten op de festijn aanwezig.

Gedurende deze wintertijd bleef de winkel in Holland voortdurend gesloten.

 

Over een eigen teutentaal (bargoens) en over een soort gildereglementen wist Jan Klok niets te vertellen. Hij achtte het mogelijk dat dit van vroeger datum is.

 

In Sint-Huibrechts-Lille waren de Teuten zeer aanzienlijke ingezetenen. De gehele dorpsgemeenschap leefde met hun lotgevallen mee. Iedere Zondag, na de Hoogmis, werd een Onze Vader en Wees Gegroet gebeden voor de heeren buitengangers.

Tot zover de mededelingen van de laatste Teut uit Sint-Huibrechts-Lille.

 

b) De « van de Weijer’s » als Teuten.

 

De « van de Weijer’s » uit Sint-Huibrechts-Lille zijn leden van een zeer oude teutenfamilie. Uit de Schepenregisters blijkt dat reeds in 1602 Jonathas aen den Wijer zoon van Gerardt aen den Wijer, het ketelbutersambacht beoefende (25).

 

Omstreeks 1650 worden voor het eerst handelsbetrekkingen van de bewoners van de wijer-erve met het buitenland geregistreerd.

Het betreft dan de kinderen van Willem aen de Wijer alias Voetz en Anna aen de Wijer, allen geboren tussen ca. 1610 en 1620 (69)

 

Dieryck Willemsen aen de Wijer heeft in 1652 een schuld bij Peter Bernardtsz Verharren, coopman binnen ’s hertooghenbossch (70). Naar alle waarschijnlijkheid kocht hij bij deze koopman goederen die hij zelf in het buitenland weer verkocht, en dienden de geldsommen die hij in 1641 en 1642 van zijn broers Gerard en Jan heeft opgenomen (71) voor het opzetten van zijn koophandel.

Als Dieryck op 27.10.1653 het erfgoed van zijn schoonvader Joost Gubbels verwerft door zijn zwagers uit te kopen, moet hij aan de vrouw van Hendruk Gubbels geven tot kermisse een paer muijlen en aan Joost Gubbels einen nieuwen hoedt (39).

De familie Gubbels onderhield reeds vele jaren handelsrelaties in de omstreken van Zutfen, en later van Deventer: Joos Gubbels, schoonvader van Dieryck Willemsen, had al op 8.2.1937 in Zutfen zijn testament gemaakt… liggende aen de sieckte der pest (72). Op 21.6.1682 overlijdt te Deventer de Teut Dirk Gubbels uit Sint-Huibrechts-Lille (40).

 

Op 1.7.1648 overlijdt, eveneens te Deventer, Jan op de Wijer, zoon van Dieryck Willemsen… in flore etatis (40).

Het lijkt ons daarom niet te gewaagd aan te namen dat Dieryck Willemsen in compagnie-schap met een of meerdere van zijn zwagers en zijn zoon een coopmanschap heeft bedreven in de omgeving van Zutfen of Deventer.


Jan Willemsen aen den Wijer heeft heel zijn leven op de Wijer gewoond. Wij hebben geen directe aanwijzingen dat hij zelf de teutenhandel beoefende. Wel kwam hij door zijn huwelijk met Marie op de Compen in de teutenfamilie terecht. Zijn zwager Lenart op de Compen was teut, tegen de uitdrukkelijke wil van zijn ouder in; op 22.11.1656 trekken dezen een toegezegd bedrag in, opdat Lenart beloeft hadde uuyt hollandt hier tot lill te comen woonen ende haer te dienen, ende want naederhandt wel heeft gebleeken dat hij Lenardt nyet van sinne en waere te voldoen (73). Deze onenigheid leidt kort daarop zelfs te volledige testamentaire uitsluiting… soo sluyt hij Lenart sijnen soen met allen sijnen aenhanck uuyt alle sijne goederen (74).

Een andere zwager, Jan van Hool, die gehuwd was met Stijn op de Compen, heeft op 7.1.1671 schulden te Utrecht, Nymwegen, Verviers, Tournaut (Turnhout) en Geldrop (75).

 

De kinderen van Jan Willemsen aen de Wijer hebben in ieder geval de reizende handel beoefend:

 

Van zijn zoon Hubert op de Wijer, die omstreeks 1650 te Sint-Huibrechts-Lille geboren is, weten we dat hij reisde, hoewel niet waarheen. Als zijn broer, den eerbaere Jonckman Lenart op de Wijer, op 4.10.1691 zijn testament maakt (51), benoemt hij sijnen broeder huybrecht, soo wederom compt, tot zijn erfgenaam (78). Handelden Hubert en Lenart in compagnieschap?

 

Een andere zoon, Gerardt op de Wijer, overleed op een van zijn reizen naar Holland:

18 Decembris 1692 factum est officium pro gerardo op de Wijer qui sacr(amen)tis uti dicunt refectus obijt in Hollandia circa initium novembris (40).

 

Als zijn vrouw, Marie Poelmans, op 11.7.1714 haar testament maakt (51) bepaalt zij dat alle gelt dat Jan haren soone van haer gehadt heeft in kommisschappen te doen … niet op hem gekort mag worden bij het verdelen van haar erfenis, tenzij hij het recht van het vordel van het huyszou doen gelden. In dat geval moet hij het geldt dat haer moeder hem gelanckt heeft van den tijt dat hij buijten heeft gegaen teruggeven.

 

Anna Willemsen aen de Wijer huwde met Joost Knaepkens die als Teut naar Strijen in Holland trok en er zich metterwoon vestigde (56). Toen Joost aldaar overleed liet hij er, behalve de weduwe, twee onmondige kinderen achter waarvoor Heijn op den Wijer en Ariaen Govvels op 29.12.1679 de eed als mombers afleggen (56). Zij verklaren daarbij dat die weduwe met haere kinderen hier wilt coemen wooen ende aldaer haer huys, hoff ende erffelycheyt vercoopen. In januari – februari 1680 gaan Heyn op de Wijer en Ariaen Spelsers (= Gobbels) op reis naar Holland om de zaken te regelen. In hun Reeckeningen de declareren de beide mannen o.a. … aen reysen verteeren ende wederom coemen met die weduwe uyt Zuyt Holland tot  Sint-Huibrechts-Lille uytgegeven te hebben … 30 gl 12 ¼ Stz Hollants (56).

 

Hendrick Iven alias opde Wijer was gehuwd met Heylken Willemsen aen de Wijer. Omtrent zijn broer vinden we de volgende vermelding op 9.2.1707 (49):

Leneert Ivens gebortig van meuwen in het landt van Lyck nademael woonende ende gestorven tot allevlissedam omtrent dry uren buyten de stadt dordrecht. De teutenhandel werd dus ook al in de familie Ivens uit Meeuwen beoefend.Directe bewijzen dat ook Hendrick een coopmanschap heeft gedreven, zijn in de schepenregisters van Grevenbroek niet te vinden. Wel vinden we een aanwijzing in de bonte mengeling van internationale muntspeciën waarmee hij op 5.2.1648 een stuk van de Wijer-erve koopt: XII Souverainen in specie, twee ende eenen halven Schotsen Jacobus, item een viervoudigh Italiaensche pistolet ende een viervoudige cruysaet. Item een dobbelen rijder (50).

 

Onder de nazaten van Hendryck op de Wijer vinden we vele Teuten:

 

Zijn zoon Willem hendrickx op de Wijer (59) die omstreeks 1645 in Sint Huibrechts-Lille is geboren, vindt zelfd de dood in den vreemde: 22 junij 1682 obijt in Hollandia seu velavia alibi Wilhelmus op den Wijer, etiam sine luce sine cruce (40).

 

Van twee kleinzoons van deze Willem staat eveneens vast dat zij teuten waren: Willem van de Weijer, geboren omstreeks 1705, maakt op 14.3.1770 te Achel zijn testament (77). Hij vermaakt o.a. 25 gulden door zielmissen deer moeten gelesen worden door den eerw. Heer pastor der Stadt Hagen in pruyssenlandt gelegen. Dat hij met zijn handel een zekere welstand bereikte blijkt uit de testamentaire vermelding van silveren gespelen op schoen ende broeck en van den gouden rinck van haer moeder saliger. Zijn zoon Adriaen van de Wijer wordt in 1796 te Overpet geregistreerd als chaudronnier (ketelaar) (77b).

 

De andere kleinzoon Jan Derck van de Weijer, wordt op 30.6.1776 als een van de beyde principalen borgemers absenten des dorps Sint-Huibrechts-Lille vermeld; er wordt voor hem een substituyt borgemr benoemd (78)

 

Een tweede zoon van Hendrick, Derick op den Wijer alias Derick Coex, stond in 1690 in relatie met Sr. Geraert Slichtebrey coopman tot Deventer (79). Hij maakt er schulden die hij niet op tijd kan voldoen. In 1715 komt Slichtebrey naar Lille om de zaken te regelen, en verkoopt er sijne pretensien ende gerechtigheyt soo van uijtwinninge als andersints als hij was hebbende op huys, goederen ende Renthen toebehoorende aen Dirick van de Weijer tot Sint Hubrets Lill aan diens zoon Willem. Er wordt speciaal geconditioneerd dat Willem van de Weijer de hellicht der penningen sal gehouden sijn te betaelen tot Deventer in sijns comparants huijs op den twee en twintighsten febrij des jaers 1716, en de andere helft ter zelfder plaatse, een jaar later (80). Hieruit leiden we af dat ook Willem de omstreken van Deventer bereisde.

Genoemde Derick op den Wijer was waarschijnlijk handelaar in stoffen; op 26.2.1681 lost hij namelijk enkele verplichtingen op een door hem gekocht goed af met vijfentwintig pattacons ende twee ellen fijn lijnwaet (81)

 

De derde zoon van Hendrick, Jan Henricx op de Wijer (59) werd al op 5.5.1671 weduwnaar (40) na amper één jaar gehuwd te zijn geweest (82). Hij hertrouwt omstreeks 1678 met Eel Spelers, weduwe van de Teut Corst Moerssen die op 14.9.1676 te Arnhem begraven werd (40).

 

In het nageslacht van Jan op de Wijer en Eel Spelsers vinden we veel Teuten, hoofdzakelijk handeldrijvend in de noordelike streken van Gelderland. Vermelden wij de volgende gevallen:

 

Willem van de Weijer, omstreeks 1737 geboren als zoon van schepen Hendrik van de Weijer, brengt op 26.1.1764 in Sint-Huibrechts-Lille een boodschap over van Lambertus Wouters, woonachtigh tot Nieuwkercken in Hollant (83). Hij wordt in 1775 vermeld als zijnde absent ende uytlandig getrouwt (84) en op 20.1.1776 als woonachtig in gelderlant (85). We vonden hem daar terug in Oosterwolde waar hij op 12.7.1772 huwde met Egbertje Jans, geboren in ’t oldebroek en weduwe van Jan Schoonhoven (86). Egbertje was misschien zijn huishoudster, want in de huwelijksakte: beide woonende aen den Zantweg onder Oosterwolde. Willem blijft er wonen en overlijdt te Oosterwolde op 6.5.1792 (87).

 

Willem Janssen van de Weijer, gedoopt op 3.5.1766 te Sint-Huibrechts-Lille (88) huwt op 4.9.1800 te Harderwijk met Hermyna Boekhorst (89). Ook hij vestigt zich daar definitief en overlijdt er op 2.7.1824 (90).

 

Zijn broers Hendrik Jan van de Weijer en Antoon van de Weijer waren eveneens coophandeler (91), doch zij bleven de Kempen trouw, en overleden te Sint-Huibrechts-Lille in 1789 en 1826 (40).

 

De gebroerders Peter en Christiaan van de Weijer gedoopt op 2.9.1744 en op 24.3.1749 te Sint-Huibrechts-Lille (88) treffen we ook aan als Teuten op de Veluwe in Gelderland. Op 18.1.1812 staat Christiaan van de Weijer in Nijker ingeschreven als Marchand (92). Hij woonde er slechts tijdelijk, want in 1827 is hij te Sint-Huibrechts-Lille overleden. Peter van de Weijer daarentegen vestigde zich definitief in Putten, nadat hij op 6.8.1776 te Hierden bij Harderwijk was gehuwd met Alyda van Ham (93). Hij overleed te Putten op 30.11.1807 (94) en is de stamvader gewoden van een bloeiende Nederlandse familie-tak.

 

Het leidt weinig twijfel dat Peter en Christiaan aanvankelijk in compagnie hebben gehandeld. Nadat hij zich namelijk definitief in Putten heeft gevestigd, verkoopt Peter op 6.8.1781 in Lille een seecker half huys hof en huysvelt app: en dependentien, soo en gelijck sij samen hebben opgebouwt en beseten tot lill aan Christianus van de Weijer sijn broeder (85).

 

Samenvattend mogen we concluderen dat vele leden van het geslacht van de Weijer uit Sint-Huibrechts-Lille tussen 1650 en 1850 de buitenlandse handel hebben beoefend.

 

Aanvankelijk was de omgeving van Deventer voor hun een belangrijk handelsgebied. Later werd het zwaartepunt verlegd naar de noordelijke streken van de Veluwe. Een enkeling heeft zijn heil gezocht in Pruysenlandt.

 

Minstens drie leden van de familie kwamen tussen 1680 en 1700 op hun buitenlandse reizen om het leven.

 

Na 1750 vestigden verscheidene van de Weijer’s zich definitief in hun handelsgebied, vooral in Gelderland. Van daaruit droegen zij bij tot de verspreiding van deze zo typische Kemische familienaam.


Voetnoten:

 

(1)         E. Verwijs en J. Verdam; Middel-Nederlands woordenboek, 1885; J. de Vries’Etymologisch woordenboek, 1958

(2)         Uitgave Noord-Brabants genootschap, 1902.

(3)         A. Remans; Uit een grondligger van bocholt, in Limburg, XXXIX, p. 5

(4)         A. Claassen; Het Romeins Kerkhof te Neerpelt, in Limburg, XXXXIX, p. 37.

(5)         Rijksarchief Hasselt, (R.A.H.), Pelt, R. 61, f ° 275, 9.10.1714.

(6)         Parochiale Register Neerpelt.

(7)         A. Beaujean, Ter Weijer te Heerlerheide, Bulletin van de Historische Kring: Het Land van Herle, 6 Jg., 1956, p. 119-132.

(8)         De Raadt, Sceaux Armoriés, Deel IV, p. 235 e.v. Verzamelde opstellen uitgegeven door den geschied- en oudheidskuindigen studiekring te Hasselt, XI, 1935, p. 358.

(9)         R.A.H., Grevenbroek, R.23, f° 175, 5.2.1576.

(10)     R.A.H., Grevenbroek, R.39, f° 144, 8.8.1696.

(11)     R.A.H., Grevenbroek, R.32, f° 95, 13.3.1647.

(12)     R.A.H., Grevenbroek, R.46, f° 266, 10.7.1743.

(13)     R.A.H., Grevenbroek, R.43, f° 3, 24.1.1731.

(14)     R.A.H., Grevenbroek, R.33, f° 68, 28.7.1652.

(15)     R.A.H., Grevenbroek, R.33, f° 352, 6.8.1658 : R.23 f° 161 v, 25.3.1582.

(16)     Uit deze tak stamde Jean Sylvain van de Weijer, Belgisch staatsman, geboren 19.1.1802 te Leuven. Cfr. Biosgraphie Nationale publiée par l’Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux Arts de Belgique, Tome 27,1938

(17)     Zie elders in dit artikel

(18)     R.A. HAARLEM, Huwelijken voor Schepenen, 26.10.1766

(19)     Niet te verwarren met de bekende drukkersfamilie van de Weijer uit Utrecht, die na 1800 vanuit Putten werd gesticht, en stamde uit Sint-Huibrechts-Lille

(20)     Te Hagen, aan de Ebelfelderstrasse 1, bevindt zich thans hotel van de Weijer. Willem van de Weijer uit Achel reisde op Hagen omstreeks 1750. Zie einde van dit artikel.

(21)     R.A.H., Grevenbroek, R.45, f°  100,17.3.1740

(22)     Reeds in 1650 heeft zich zelfs een Hans van de Weijer in Brazilië gevestigd. Een dooppriester der Hollanders in Brazilië. Cfr. Alg. Ned. Familieblad. Jaargang 6-1889. Blz. 28.

(23)     Wij hadden nog niet de gelegenheid de schepen-register van Grevenbroek te bestuderen in het tijdvak van 1464-1575.

(24)     R.A.H., Grevenbroek, R.24 f° 182, 2.9.1959

(25)     R.A.H., Grevenbroek, R.25 f° 15v, 17.4.1602; R.25, f° 110 31.3.1604

(26)     R.A.H., Grevenbroek, R.26 f° 270, 27.1.1616

(27)     R.A.H., Grevenbroek, R.31 f° 165, 8.2.1640

(28)     Register van de renten die pastorije van Sint-Huibrechts-Lille toecomende, (notities E.H. Geveleers)

(29)     Zie het kadastrale parcellaire plan van Sint-Huibrechts-Lille uit 1826; Kadaster Hasselt.

(30)     R.A.H., Grevenbroek, R.32 f° 15; R.33, f° 309; R.33, f° 356; R.34 f° 268; R.35 f° 265; R.37 f° 12 t/m 73.

(31)     R.A.H., Grevenbroek, R.26 f° 128, 21.11.1612; R.28, f° 56, 28.8.1625.

(32)     R.A.H., Grevenbroek

(33)     R.A.H., Grevenbroek

(34)     Herinneren wij eraan dat in 1619 die stadt Peer d meestendeele (werd) affgebrant. Cfr. H. LEIJNEN, Overpeltana in LIMBURG XIII. P. 29. In het overlijdensregister van Sint-Huibrechts-Lille, dat eerst in 1652 begint, zijn veel – meestentijds dysentrerie – epidemiën doorde pastoor opgetekend.

(35)     R.A.H., Grevenbroek

(36)     R.A.H., Grevenbroek

(37)     R.A.H., Grevenbroek

(38)     R.A.H., Grevenbroek

(39)     R.A.H., Grevenbroek

(40)     Parochiaal overlijdensregister Sint-Huibrechts-Lille

(41)     R.A.H., Grevenbroek

(42)     R.A.H., Grevenbroek

(43)     R.A.H., Grevenbroek

(44)     R.A.H., Grevenbroek

(45)     R.A.H., Grevenbroek

(46)     R.A.H., Grevenbroek

(47)     R.A.H., Grevenbroek

(48)     19 nov. 1691 en Nov. 1692. Parochiaal overlijdensregister.

(49)     R.A.H., Grevenbroek

(50)     R.A.H., Grevenbroek

(51)     Parochiaal register (notities E.H. Geveleers)

(52)     H.V.D. WEERD, Geschiedenis der Parochie en Gemeente Sint-Huibrechts-Lille in LIMBURG, XIV

(53)     R.A.H., Grevenbroek

(54)     R.A.H., Grevenbroek

(55)     R.A.H., Grevenbroek

(56)     R.A.H., Grevenbroek

(57)     R.A.H., Grevenbroek

(58)     R.A.H., Grevenbroek

(59)     R.A.H., Grevenbroek

(60)     R.A.H., Grevenbroek

(61)     R.A.H., Grevenbroek

(62)     Zie elders in dit artikel

(63)     R.A.H., Grevenbroek

(64)     R.A.H., Grevenbroek

(65)     Provenciaal Kadaster, Hasselt

(66)     Vermelden wij hier: Ch. Creemers, Iets over de Teuten in PUBLICATIONS DE LA SOICIETE HISTORIQUE ET ARCHEOLOGIQUE DANS LE DUCHE DE LIMBOURG, tome IX, 1872, p.112. P.N. PANKEN, Beschrijven van Bergeyk, p. 70-77, No-Brabants Genootschap, 1902. Dr. M. BUSSELS, De Teuten in de Geschiedenis in HET OUDE LAND VAN LOON, 1957, p. 169

(67)     Provinciaal Kadaster Hasselt, Beschrijving der Gemeente Lille Sint-Hubert, 25 maert 1843

(68)     Het valt op dat de Teuten een speciale verering voor Drie-Koningen schijnen te hebben gehad. Zie ook P.N. PANKEN, Beschrijving van Bergeyk, p.70-77. Zagen zij in deze met goed, wierook en myrrhe reizende heiligen als vanzelfspreken hun patroons? De heer L. v.d. Grinten uit Utrecht, die zich reeds vele jaren verdiept in de genealogie van de Weijer, en aan wie wij talrijke inlichten verschuldigd zijn, maakte er ons in dit verband op attent dat er nog antieke prentjes bestaan, die veelal op zijde gedrukt, met afbeeldingenvan de H. Driekoningen die dienst deden als voorbehoedmiddel tegen reisgevaren, ziekten en plotselinge dood. Op een deze prentjes was gedrukt: Disz an die Häupter un Reliquien d. H.H. drey Königen in Cöllen angestrichenes Briefflein ist gut für alle Reiszgefahren, Hauptweh, fallende krankheit, Fieber, Zauberey und jähen Todt durch einen vesten Glauben.

(69)     Zie hiervoor

(70)     R.A.H., Grevenbroek

(71)     Zie hiervoor

(72)     R.A.H., Grevenbroek (Uit deze akte blijkt dat Joos Gubbels dan reeds is overleden)

(73)     R.A.H., Grevenbroek

(74)     R.A.H., Grevenbroek

(75)     R.A.H., Grevenbroek

(76)     Lenart op de Wijer overleed op 19.11.1691 (Parochiaal overlijdensregister)

(77)     Testamenten geregistreerd door de pastoor van Achel (77b) R.A. MAASTRICHT, archief van het arrondissement Maastricht en Departement Nedermaas. Bundel 1030

(78)     R.A.H., Grevenbroek

(79)     R.A.H., Grevenbroek

(80)     R.A.H., Grevenbroek

(81)     R.A.H., Grevenbroek

(82)     Jan Henricx op de Wijer was gehuwd met Eel Cox R.A.H., Grevenbroek

(83)     R.A.H., Grevenbroek

(84)     R.A.H., Grevenbroek

(85)     R.A.H., Grevenbroek

(86)     R.A. ARNHEM, N.H. Trouwboek, Oosterwolde

(87)     R.A. ARNHEM, begraafboek, Oosterwolde, 1790-1806

(88)     Parochiaal Doopboek Sint-Huibrechts-Lille

(89)     R.A. ARNHEM, Trouwboek Huwelijk Commissarissen, Harderwijk

(90)     Harderwijk, Burgelijke stand

(91)     R.A.H., Grevenbroek

(92)     Gemeentehuis Putten. Reistre civique de l’arrondissement d’Arnhem

(93)     R.A. ARNHEM. Trouwboek Hierden Nederduit Geref. Kerk en Harderwijk, R.K. Kerk

(94)     R.A. ARNHEM. Begraafboek Nederduits Geref. Kerk te Putten, en R.K. Kerk te Putten.

(95)     R.A.H., Grevenbroek